Vanaf deze derde aflevering vertel ik over de tweede pijler. Dat is wat wij als deskundigen pensioen noemen en heeft alleen betrekking op de werkgever/werknemer relatie. Ouderdomspensioen is dus alleen van toepassing voor mensen in loondienst.
Ouderdomspensioen
Het spaargedeelte van het pensioen is alleen bestemd voor de werknemer zelf. Dit
ouderdomspensioen kent een rekenleeftijd maar is (in tegenstelling tot de AOW) flexibel. Je kunt het dus eerder opnemen maar ook later. In 2019 is de standaard rekenleeftijd 68 jaar. Van 2014 tot en met 2017 was dit 67 jaar en voor die tijd was het 65 jaar. Je kunt dus verschillende stukken pensioen hebben die allemaal op een andere leeftijd gaan uitkeren. Voor een overzicht van je opgebouwde pensioen is het aan te raden een keer in te loggen met je DigiD op Mijn Pensioen Overzicht. Daar vind je een overzicht van alle pensioenen die je nu en in het verleden hebt opgebouwd. Ook staat daar je AOW-uitkering opgenomen en vanaf welke leeftijd je die krijgt.
Twee varianten ouderdomspensioen
Voor ouderdomspensioen geldt dat er tweevarianten zijn. Een levenslange uitkering die van te voren vaststaat (defined benefit, DB) of een beleggingspot/kapitaal waarmee je op de pensioendatum een levenslange uitkering moet aankopen (defined contribution, DC).
Bij de 1 e variant weet je van te voren precies waar je aan toe bent, maar wordt de uitkering (meestal) niet gecorrigeerd voor inflatie. Dus € 500,– per maand bruto is over 10 jaar nog steeds € 500,– per maand bruto en over 20 jaar ook. Mijn en jouw boodschappenkarretje is inmiddels echter wel vervangen door een mandje, want de koopkracht is er flink op achteruit gegaan in al die jaren. Bij een gemiddeld inflatie van 1,5% ben je na 10 jaar al zo’n 16% koopkracht kwijt en na 20 jaar ongeveer 35%.
Exacte eindresultaat
Bij de tweede variant weet je weliswaar niet wat het exacte eindresultaat is maar door het pensioengeld te beleggen kan normaliter in ieder geval de inflatie bijgehouden worden. De afgelopen jaren waren de beleggingsrendementen in individuele pensioenpotjes voor mensen tot 50 jaar zo’n 7% per jaar en vanaf 50 jaar (bij minder risicovolle beleggingen) toch altijd nog 3% per jaar. Ruim meer dan de inflatie dus. Daarom beleggen pensioenfondsen ook met hun geld.
Pensioengrondslag
Sparen doe je over de pensioengrondslag, niet over je hele bruto salaris. De overheid zorgt immers al voor de AOW en daarom zit er een drempel in de pensioenopbouw. Die drempel noemen we franchise. Bij een fulltime dienstverband is de drempel minimaal
€ 13.785,– (2019). De werkelijke hoogte van de drempel is afhankelijk van jouw specifieke pensioenregeling en kan dus ook (veel) hoger zijn. Werk je parttime, dan wordt de drempel ook parttime berekend. De pensioengrondslag is je bruto jaarsalaris min de franchise. De meeste pensioenfondsen en verzekeraars hebben een eigen werknemersportaal waar je deze informatie kunt vinden. Gewoon een keer inloggen dus!
Het grote verschil tussen pensioenfondsen en verzekeraars is de garantie. Als je een DB pensioen hebt, mag een pensioenfonds je rechten korten als ze te weinig geld in kas hebben. Een verzekeraar mag dat nooit, dus die geven een hardere garantie af. 100% zekerheid is er echter nooit, zelfs een verzekeraar kan theoretisch failliet gaan. De kans daarop is echter heel erg klein omdat De Nederlandsche Bank in Amsterdam goed in de gaten houdt of fondsen en verzekeraars wel genoeg geld in kas hebben.
Het eerste twee delen, die de de basisuitleg over het pensioen vormen, vind je in mijn eerste blog en tweede blog.
Neem jij deel in een pensioenfonds of heeft jouw werkgever het bij een verzekeraar geregeld? Of, als je zelfstandige bent, heb je het zelf geregeld? Leuk als je het met ons deelt. En ook met vragen kun je altijd terecht bij Rosemarie.
Geef een reactie